In de zomer van 2020 ging ik op een maandagavond tussen de eerste en de tweede lockdown wijntjes drinken met een vriend op een terras. Dat zou niet zo bijzonder zijn, ware het niet dat het de allereerste terrasavond in mijn nieuwe stad was. Enkele dagen voordien trokken man, kinderen en ik ons nieuwe huis in Sint-Kruis in. De vriend in kwestie is een Nederlander die naar Antwerpen verhuisde, dus het was aan mij om een locatie te bedenken. De horeca draaide nog niet terug op volle toeren, van Google werd ik niet veel wijzer. We streken neer op het zonovergoten terras van de lokale tennisclub. De vriend in kwestie heeft een bekende kop, en al snel spraken een aantal leden ons aan. Wat volgde was een memorabel gezellige avond, waarin ik meer leerde over de Brugse volksaard dan in alle jaren dat ik hier voordien als bezoeker kwam. Ik leerde de Bruggeling die avond kennen als minzaam en hartelijk eens het ijs gebroken. Maar ook als erg bescheiden en zelfkritisch.
Daar stonden wij van versteld. Als je woont in een stad zo mooi als Die Scone, lijkt lyrische liefde voor haar pracht en praal niet ongepast. Het is me bijgebleven, dat moment naast het tennisveld, waarin ik voor het eerst een echte inkijk kreeg in de kleine kantjes van deze prachtige stad.
Toen ik werd gevraagd om drie wensen te formuleren voor het Brugge van de toekomst, die de basis vormden voor het debat dat op 22 februari jongstleden plaatsvond, liet ik me inspireren door de gesprekken van die bewuste avond. Als relatief nieuwe inwoner die heel bewust Antwerpen verruilde voor het Brugse ommeland, zit ik immers nog in de wittebroods-fase. De liefde is diep en hecht en ik blijf geneigd met roze bril doorheen de straten te dartelen. Hoewel ik de afgelopen jaren als columnist leerde mijn pen als zwaard te gebruiken, bleek het een uitdaging met de nodige scherpte te schrijven over een plaats die me nu al zo dierbaar is. Maar zoals één van de voorgangers van mijn terrasvriend, Mark Uytterhoeven, eind jaren 90 al wist: alles kan beter.
Geïnspireerd door de besognes van alledaagse Bruggelingen formuleerde ik drie (culturele) toekomstdromen. Wannes Loosveldt, Nina Everaert, Patrick Moenaert, Dominique Savelkoul en Erik Van Hove gingen erover in gesprek, onder deskundige leiding van Mieke Dumont. In een ideale wereld had ik met notitieblok in het publiek gezeten om hun bevindingen te noteren, maar covid had me nét die week eindelijk te pakken. Ik stuurde dus videoboodschappen en kreeg de bevindingen van het panel in digitale vorm, via gesprekken en mails.
De wensen zelf waren simpel:
Ik droom van een levendig Brugge dat nooit meer gezien wordt als een ingeslapen toeristenstad. Een Brugge dat innovatief is, als een bakermat voor vernieuwende kunst en cultuur.
Ik droom van een Brugge waar toerist en inwoner bondgenoten worden die niet langer in strijd zijn met elkaar over de invulling van de openbare ruimte. Een Brugge waar de internationale gast aanschuift aan de authentieke Brugse tafel, en waar de Bruggeling zich weer eigenaar voelt van de toeristische trekpleisters.
Ik droom van een Brugge waar de diversiteit van de demografie overal vertegenwoordigd en alom present is. Waar we ook in het culturele leven een veelheid aan profielen vinden, en minderheden de agenda mee bepalen.
De antwoorden waren zoals gehoopt veel meer gelaagd. Hoewel er telkens een consensus werd gevonden, bleek elke panellist toch een zeer eigen kijk te hebben op hoe én of deze wensen ingevuld kunnen worden. Er klonken veel positieve geluiden over wat er sinds 2002 al verwezenlijkt is. Brugge leeft heus wel, stelden de sprekers eensgezind. Er zijn constant nieuwe initiatieven die het levenslicht zien, de ene pop-up na de andere euh ‘popt up’.
Creatieplekken voor jonge makers
De vele plaatsen waar talent getoond kan worden zijn degelijk en gedragen. Je hebt het Concertgebouw, de Stadsschouwburg, de Magdalenazaal, Het Entrepot en ongetwijfeld heel wat presentatieplaatsen die we nu even vergeten. Maar, zo stelden vooral de jongere panelgasten: er is nog weinig ruimte om ook zelf te creëren. Uiteraard gebeurt zoiets vaak in de onderbuik van een stad. De beste plannen worden gesmeed in zolderkamers en keldertjes, op pleintjes en aan de toog. Maar wanneer een stedelijke overheid pro-actief investeert in plaatsen waar kunst, cultuur en ontmoeting kunnen ontstaan, levert dat vaak vernieuwing op. In Brugge heb je nu al enkele initiatieven zoals De Tank en De Republiek waar jonge makers kunnen neerstrijken, maar er is potentieel om daar nog meer op in te zetten. De nieuwe museumsite BRUSK zou een prachtige plek kunnen worden waar, naast gevestigde (internationale) waarden, ook jong Brugs geweld haar plaatsje zou kunnen vinden. Dat vraagt echter visie, durf en investering signaleert het panel duidelijk aan de stad en bij uitbreiding aan de Vlaamse overheid. En, zo vul ik zelf even aan, het vergt ook flexibiliteit en goesting om de geijkte paden te verlaten.
Wanneer het gesprek inzoomt op het vraagstuk over openbare ruimte, blijkt al snel datzelfde gevoel van hoop en potentieel dat nog niet ten volle aangeboord is. Het Brugse patrimonium van gebouwen blijft vaak leegstaan, of ondergebruikt. Waarom smijten we deuren niet vaker open naar een breed publiek? Wat bijvoorbeeld met de site Oud Sint-Jan, het Begijnhof, de oude stelplaats van De Lijn, de militaire basis in Sint Kruis of de kasteeldomeinen in Sint-Andries? Daar is nog heel veel mogelijk, maar het her-invullen van die ruimtes vraagt om durvers. De oproep voor een nieuw kunstenoverleg dat zich buigt over die invullingen met de nodige ambitie en rebelse houding gonst door de zaal.
De sleutels afgeven
Aan het einde van het panelgesprek verlegt het panel de blik naar één van mijn eigen stokpaardjes, en misschien wel naar het enige punt van kritiek dat ik van nature, ook zonder tennisclub-bijdragers, zou kunnen geven. Hoe zit het met de vertegenwoordiging van de superdiverse maatschappij in Brugge? De sprekers kijken snel in eigen boezem, en ook naar de zaal. Op de stoelen vinden we zoals vanouds voornamelijk middenklasse, witte, en vaak hoogopgeleide Bruggelingen. De droom die al in 2002 leefde om de veelkleurigheid van deze historische havenstad te vertalen naar de culturele scène blijkt nog ver van verwezenlijkt. Bomboclat, het festival op het strand van Zeebrugge waarvan ik trotse meter ben, blijft één van de weinige evenementen, ondanks het brede aanbod, waar Bruggelingen met migratieroots echt een soort eigenaarschap over voelen. Het is niet door een ingebakken geslotenheid, maar eerder door onwetendheid en onbewuste drempels dat het culturele aanbod, wel degelijk superdivers ingevuld, nog zelden mensen aanspreekt die niet tot de ‘usual suspects’ behoren. Zoals ik eerder in een onafhankelijk lokaal magazine schreef: het blijft zaak de sleutels van de (culturele) huizen af te geven.
Een nieuw model van samenleven
Mijn conclusie en verjaardagswens voor Brugge, twintig jaar na het jaar waarin onze stad Europese Culturele Hoofdstad was, is dan ook dat we al wat onderhuids borrelt aan de oppervlakte moeten brengen. Ik wens Brugge vooral een gezonde dosis trots, ambitie en zelfs chauvinisme toe. Als Kempenaar ben ik ook opgevoed met het mantra ‘doe maar gewoon, dan doe je zot genoeg’, maar als je in een stad leeft die adembenemend mooi is, waar de hele wereld rondloopt, en waar ondernemerschap hoogtij viert mag je dat heus wat serieuzer nemen. Dan mag je de lat voor jezelf best hoog leggen. Dan is het aan de tegendraadse denkers, schenenschoppers en aan een coalitie van nieuwe en gevestigde Bruggelingen om het verhaal van de stad te herschetsen.
Op de dag dat ik dit essay schrijf had ik toevallig, bijna twee jaar na onze tennisclub-date een nieuw gesprek met Jan Jaap van der Wal. Hij had het over zijn verliefdheid op Vlaanderen, en zijn blijvende verbazing over de doorgedreven bescheidenheid en ons talent voor teleurstelling. En het voelde even alsof hij een Antwerpse Kempenaar was die in Brugge neerstreek. Ik hoorde mezelf. Ik hoorde Brugge.
Deze stad was eeuwenlang de poort naar Europa. Voor mij heeft ze nu potentieel de poort naar een nieuw model van cultureel samenleven in de nabije toekomst. Ik blijf met roze bril door Brugge dartelen, gesterkt door de kritische noten die het roze dieper, meer betekenisvol maken.
Dalilla Hermans, Brugge – mei 2022
Dalilla Hermans schreef dit essay naar aanleiding van het paneldebat dat De Republiek, Avansa regio Brugge en Concertgebouw Brugge op 22 februari organiseerden in het kader van de twintigste verjaardag van Brugge 2002, Culturele Hoofdstad van Europa.
Zo jammer dat ik dit heb moeten missen (naweeën kankeroverwinning). Ik volg Dalilah volledig. Zou graag eens met haar terrassen. Grts.
LikeLike